In ’t café bij het station zag ik haar
verfrommelde tassen, haveloze kleren
een zwerfster misschien –
voor haar stond een grote
groezelige kartonnen doos
in ’t voorbijgaan keek ik erin
ja, zei ze, een duif, mevrouw
mijn duif, ik vond haar op ’t trottoir
ze heeft een lamme vleugel
en een manke poot
en ja, nu zorg ik voor haar
bij de opvang krijgen we te eten
elke dag, allebei
ze omarmde de doos
haar ogen straalden
het was de dag voor Kerst
het flitste door mij heen:
hier in dit café, vlak voor mijn ogen
tussen al het stadse geglitter en geschitter
ontwaarde ik iets van het wezenlijke
de kern van Kerst:
liefde in al haar eenvoud
deze vrouw en haar duif –
Oeke Kruythof